oplopen

oplopen
{{oplopen}}{{/term}}
I 〈onovergankelijk werkwoord〉
[naar boven lopen, gaan; toenemen] monter
[op weg gaan] se mettre en route
[Algemeen Zuid-Nederlands][+ met][veel ophebben met] faire grand cas (de)
[botsen op] heurter (qc.)
voorbeelden:
1   dat kan aardig oplopen ça peut finir par chiffrer joliment
     tegen de dijk oplopen monter sur la digue
2   een stuk met iemand oplopen faire un bout de chemin avec qn.
4   〈figuurlijk〉 tegen iemand oplopen tomber sur qn.
II 〈overgankelijk werkwoord〉
[opdoen] attraperprendre
voorbeelden:
1   een pak slaag oplopen prendre une raclée
     een verkoudheid oplopen attraper un rhume

Deens-Russisch woordenboek. 2015.

Игры ⚽ Нужно решить контрольную?

Share the article and excerpts

Direct link
Do a right-click on the link above
and select “Copy Link”